Tot de 18e eeuw was de Duits-Franse Bovenrijn een natuurlijke rivier met een net van vertakkingen en bochten (meanders). In de 19e eeuw werd, ten behoeve van de scheepvaart op de Rijn en de landbouw in de overstromingsgebieden, de hoofdstroom rechtgetrokken en werd een gelijkmatig en verstevigd rivierbed aangelegd met dijken als bescherming tegen hoogwater. Na de Eerste Wereldoorlog kreeg Frankrijk in het Verdrag van Versailles (1919) het alleenrecht op het gebruik van de waterkracht in de Duits-Franse Bovenrijn. Daarop werden er acht stuwen met waterkrachtcentrales aangelegd (Kembs, Ottmarsheim, Fessenheim, Vogelgrün, Marckolsheim, Rhinau, Gerstheim, Straatsburg). Deze centrales onderbreken de ecologische passeerbaarheid van de Rijn en vormen barrières voor de trekvissen. De stuwen met waterkrachtcentrales in Gambsheim (1974) en Iffezheim (1977) zijn gebouwd in het kader van een Duits-Frans verdrag uit 1969. Beide centrales zijn thans uitgerust met vispassages.