De stroming van de Rijn maakt het mogelijk om energie op te wekken zonder daarbij verontreinigende stoffen te lozen in het milieu en zonder water te verbruiken. Waterkrachtcentrales, waarvan de turbines de enorme kracht van het opgestuwde water omzetten in energie, pakken echter op verschillende manieren negatief uit op de ecologische functies en de passeerbaarheid van stromende wateren.
De grote waterbouwkundige ingrepen in de bovenloop van de Rijn, waar talrijke stuwmeren en stuwdammen zijn aangelegd, alsmede de bouw van 21 stuwen tussen het Bodenmeer en Iffezheim belemmeren onder andere de vismigratie en kunnen een aanzienlijke sterfte veroorzaken onder de vissen, wanneer deze bij hun stroomafwaartse trek schade oplopen in de turbines (zie ICBR-rapport 140 voor de zijrivieren van de Rijn). De opstuwing van het water en het daarmee samenhangende verlies van habitats, vooral als gevolg van het zogenaamde “Schwallbetrieb” aan krachtcentrales (d.w.z. het regelen van de watertoevoer naar de elektriciteitsbehoefte, een praktijk die voornamelijk wordt toegepast in kleinere rivieren in de Alpen) fnuikt de natuurlijke ontwikkeling van de Rijn.
Bovendien zorgen stuwdammen ervoor dat de bedding van de vrij afstromende rivier achter de stuw erodeert, waardoor niet alleen het rivierpeil, maar ook de grondwaterstand daalt. Dit heeft negatieve gevolgen voor de uiterwaarden, maar ook voor de drinkwaterproductie en de landbouw. Onder de stuw van Iffezheim wordt dit fenomeen bestreden door bijvoorbeeld regelmatig bodemmateriaal te storten in het benedenpand.
de kracht van het Rijnwater reeds in de Middeleeuwen in de vele watermolens werd omgezet in mechanische energie om graan en kwarts te malen, hout te zagen en erts te vergruizen?
De molens waren destijds alleen overdag in gebruik, de turbines van waterkrachtcentrales draaien tegenwoordig dag en nacht.