Anadrome (in zoet water paaiende) langeafstandstrekvissen zoals de zalm, de zeeforel en de zeeprik en catadrome (in zout water paaiende) soorten als de paling migreren tijdens hun levenscyclus van de zee naar het zoete water of van het zoete water naar de zee.
De groeifase van de zalm vindt in de zee plaats, maar paaien doet deze soort in de rivier. Bij de paaimigratie vertrouwt de zalm op zijn reukzin en zijn geheugen: hij herinnert zich aan de geur van het water waarin hij uit het ei is gekropen. Dit gedrag wordt “homing” genoemd. Echter, omdat deze uitputtende reis het uiterste van de dieren vergt, maken nagenoeg alle zalmen ze slechts één keer in hun leven.
De paling trekt precies in de omgekeerde richting: hij brengt het grootste deel van zijn tijd door in de rivier en paait in de Sargassozee, een gebied in de Atlantische Oceaan ten zuiden van de Bermuda-eilanden. Palinglarven bereiken na ongeveer drie jaar de Europese kustwateren en transformeren daar tot glasalen, die vaak in grote scholen de rivieren intrekken, waar ze meerdere jaren nodig hebben om tot volle wasdom te komen. Als ze geslachtsrijp zijn (bij wijfjes na ongeveer twaalf à vijftien jaar) zwemmen ze terug naar de Sargassozee om te paaien.
Het Rijnstroomgebied was vroeger een zeer belangrijk leefgebied voor trekvissen in Europa. In zijn natuurlijke staat was de Rijn vrij van migratiebarrières van de Noordzee tot de waterval bij Schaffhausen. Jonge zalmen konden vanuit de paai- en opgroeigebieden in de hoofdstroom en de zijrivieren, onder andere in de Alpen, het Zwarte Woud en de Vogezen, vrijwel ongehinderd de Noordzee en de Atlantische Oceaan bereiken en vervolgens als paairijpe vissen terugkeren naar hun wateren van oorsprong. De levenscyclus van de langeafstandstrekvissen kon op die manier steeds worden voltooid, waardoor het behoud van zichzelf in stand houdende populaties was gewaarborgd.
De systematische waterbouwkundige maatregelen aan de Duits-Franse Bovenrijn en de Hoogrijn, aan de grote zijrivieren Aare, Neckar, Main en Moezel alsmede aan een hele reeks andere nevenwateren in het stroomgebied als geheel hebben de passeerbaarheid van de rivieren in het Rijnsysteem sterk verminderd. Niet alleen de Haringvlietsluizen in de Rijndelta, maar ook de waterkrachtcentrales en stuwcomplexen in de Duits-Franse Bovenrijn zijn ernstige barrières voor de stroomopwaartse en stroomafwaartse migratie van deze vissen.
Als gevolg van de talrijke, met gebruiksfuncties samenhangende en meestal onomkeerbare veranderingen in het riviersysteem zijn paaigebieden en opgroeihabitats van trekvissen gedeeltelijk verwoest, niet meer toegankelijk of slechts in zeer beperkte mate bereikbaar.
In het Masterplan trekvissen Rijn van de ICBR wordt aangetoond hoe binnen een overzichtelijk tijd- en kostenschema zichzelf in stand houdende, stabiele trekvispopulaties kunnen worden geherintroduceerd in het Rijnstroomgebied. De Rijnministersconferentie heeft voor het laatst op 13 februari 2020 de bereidwilligheid bekrachtigd om de passeerbaarheid van de hoofdstroom van de Rijn tot de waterval in Schaffhausen en van de prioritaire zalmwateren stapsgewijs te herstellen.
Het Masterplan zet, uitgaande van wat tot dusver is bereikt, prioriteiten in de stapsgewijze uitvoering van de maatregelen, geeft de orde van grootte van de kosten aan en wijst op noodzakelijk extra onderzoek.
Masterplan trekvissen Rijn 2018
Als u op de bovenstaande figuren klikt, verschijnt in een nieuw venster de kaart als pdf-bestand.